-
1 uitgeteld zijn
uitgeteld zijn -
2 uitgeteld zijn
uitgeteld zijn〈 niet meer meetellen〉 be completely finished/all washed up; 〈 doodmoe〉 be (completely) fagged/washed out -
3 be out
be out1 (er)uit/buiten zijn ⇒ weg zijn, er niet (meer) zijn2 〈 informeel〉uit/voorbij zijn4 openbaar (gemaakt) zijn ⇒ gepubliceerd/verschenen zijn♦voorbeelden:〈 informeel〉 one more word and you are out! • nog één woord en je vliegt eruit!2 before the year is out • voor het jaar voorbij/om isthe results are out • de resultaten zijn bekendthe secret is out • het geheim is uitgelekt6 rough games are out! • geen ruwe spelletjes!11 the tide is out • het is laag tij/ebbe out by twenty pounds • twintig pond te weinig hebben/armer zijnbe out for oneself • zijn eigen belangen dienen -
4 be down
be down1 beneden/onderaan zijn ⇒ minder/verminderd/gezakt zijn 〈 letterlijk en figuurlijk〉2 uitgeteld zijn/liggen ⇒ 〈 figuurlijk〉 somber/neerslachtig zijn3 neer/ingeschreven zijn♦voorbeelden:Sue's hair was still down • Sues haar was nog niet opgestokenMary isn't down yet • Maria is nog niet beneden/opour takings are £10 down on yesterday • we hebben £10 minder gedraaid vandaagbe down for a school • ingeschreven staan als leerling van een schoolhe's down to his last pound • hij heeft nog maar één pond over -
5 count
n. telling; beschuldigingsclausule; graaf--------v. rekenen; meetellencount1[ kaunt]♦voorbeelden:1 telling ⇒ tel, getal♦voorbeelden:1 keep count • de tel(ling) bijhouden, (mee)tellenlose count • de tel kwijt raken/zijn♦voorbeelden:1 I take no count of his opinion • ik trek me niets aan van/sla geen acht op zijn mening————————count21 tellen ⇒ meetellen, gelden♦voorbeelden:count for little/nothing • weinig/niets voorstellen→ count upon count upon/1 tellen ⇒ optellen, tellen tot♦voorbeelden:2 rekenen tot ⇒ beschouwen (als), achten♦voorbeelden:1 there were 80 victims, not counting (in) the crew • er waren 80 slachtoffers, de bemanning niet meegerekendyou can count me in • ik ben van de partijhe counts prominent politicians among his friends • hij telt vooraanstaande politici onder zijn vrienden¶ they'll count it against you … • ze zullen het je kwalijk nemen/aanrekenen …→ count out count out/ -
6 uittellen
1 [boksen] compter jusqu'à dix2 [ten einde tellen] compter♦voorbeelden:¶ tel uit je winst! • regarde ce que cela te coûte! -
7 be out for the count
be out for the count -
8 uittellen
1 [uitbetalen] pay (out)2 [boksen] count out♦voorbeelden:¶ uitgeteld zijn • 〈 niet meer meetellen〉 be completely finished/all washed up; 〈 doodmoe〉 be (completely) fagged/washed out -
9 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
10 compter
compter [kõtee]2 meetellen ⇒ in tel zijn, belangrijk zijn, gelden♦voorbeelden:à compter de • vanafcompter de tête • uit het hoofd rekenencompter parmi, au nombre de • behoren tot, gerekend worden totcomptez sur moi • reken op mijcompter sur les doigts • op de vingers natellenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tellen ⇒ optellen, uittellen3 verwachten ⇒ willen, van plan zijn4 berekenen ⇒ uitbetalen, betalen♦voorbeelden:on peut compter ses lettres • men kan zijn brieven op de vingers van een hand tellensans compter que • afgezien daarvan dat3 compter que • verwachten dat, ermee rekenen datv1) rekenen2) meetellen, belangrijk zijn3) (op)tellen4) (mee)rekenen5) verwachten, van plan zijn6) berekenen, betalen -
11 at the end of one's tether
op het eind van zijn geduld,zijn geduld is opuitgeteld, aan het eind van zijn Latijn -
12 be down and out
be down and out〈 boksen〉uitgeteld/knock-out zijn; 〈 figuurlijk〉berooid/aan lager wal zijn -
13 done
adj. gedaan; klaardone1[ dun]♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 klaar ⇒ gereed, af♦voorbeelden:1 have done! • hou op!be done with • klaar zijn methave done with • niets meer te maken (willen) hebben metI am done for • het is met mij gedaanshe seemed completely done in/up • zij leek volkomen uitgetelddone! • akkoord!, afgesproken!————————done2→ do do/ -
14 tether
n. tuier--------v. vastbindentether1[ teðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tuier (touw/ketting) 〈waarmee grazend dier wordt vastgelegd; ook figuurlijk〉♦voorbeelden:¶ at the end of one's tether • uitgeteld, aan het eind van zijn Latijn————————tether2〈 werkwoord〉1 vastmaken ⇒ 〈 in het bijzonder〉 tuien, (aan een paal/met een tuier) vastleggen; (vast)binden; 〈 figuurlijk〉 aan banden leggen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский